ladpony.pages.dev
Geld echte vrienden quotes
Hoe relatieve groei te berekenen
Wat is een polis verzekering
Rentedeel annuiteit berekenen
Wat betekent tegoed doen
Tegoed komt ook voor in zich tegoed doen aan .
1
Tegoed, aaneengeschreven, is een zelfstandig naamwoord met als betekenis 'positief saldo'. Ook in de werkwoordelijke combinaties tegoed hebben.
2
Het meervoud van tegoed is 'tegoeden'. Eén tegoed, twee tegoeden. Wat betekent tegoed? 'geld dat je nog kunt besteden'. Hoe spel je tegoed? tegoed.
3
Uitspraak: [təˈxut] Verbuigingen: tegoed|en (meerv.) geld dat je nog kunt besteden Voorbeeld: `U heeft een tegoed van driehonderd euro op uw bankrekening.
4
goed (het; o; meervoud: tegoeden) 1 te vorderen bedrag, geld dat nog betaald moet worden: spaartegoed 2te·goed (bijwoord) ¶ zich tegoed doen aan iets volop genieten van iets; geld tegoed hebben te vorderen; de rest hou je nog tegoed krijg je later.
5
het tegoed Uitspraak: [təˈxut] Verbuigingen: tegoed|en (meerv.) geld dat je nog kunt besteden Voorbeeld: `U heeft een tegoed van driehonderd euro op uw bankrekening.`Synoniem: positief saldo © Kernerman Dictionaries. Gevonden op
6
Detailed Translations for tegoed doen from Dutch to English. tegoed doen: tegoed doen verb (doe tegoed, doet tegoed, deed tegoed, deden tegoed, tegoed gedaan).
7
die hou je nog tegoed goed (het; o; meervoud: tegoeden) 1 te vorderen bedrag, geld dat nog betaald moet worden: spaartegoed 2te·goed (bijwoord) ¶ zich .
8
tegoed doen werkwoord (doe tegoed, doet tegoed, deed tegoed, deden tegoed, tegoed gedaan) tegoed doen (laven; lenigen; lessen) to quench; to consume; to relieve; to gorge; tuck into; feast upon; to have dinner; to have a meal; to take something; to have something to eat; to eat. quench werkwoord (quenches, quenched, quenching).
9
tegoed doen werkwoord (doe tegoed, doet tegoed, deed tegoed, deden tegoed, tegoed gedaan) lessen werkwoord (les, lest, leste, lesten, gelest) tegoed doen. zich tegoed doen aan betekenis
10
tegoed hebben betekenis tegoed doen (laven; lenigen; lessen) to quench; to consume; to relieve; to gorge; tuck into; feast upon; to have dinner; to have a meal; to take something; to have something to eat; .
12